-
1 person
n. mens; persoon[ pə:sn]1 persoon ⇒ individu, mens2 lichaam ⇒ uiterlijk, voorkomen3 persoonlijkheid ⇒ karakter, persoon♦voorbeelden:〈 pejoratief〉 some person or other has torn up my diary • een of ander individu heeft mijn dagboek verscheurd2 in the person of • in de persoon/gedaante/figuur vannothing was found on/about his person • er werd niets op hem gevonden♦voorbeelden:in person • in eigen persoon -
2 framesaw
n. spanzaag, figuurzaag; elk object bestaande uit gedeelten aangepast en in elkaar gezet; constructie; structuur; fysieke structuur of bouw van een persoon; fysieke samenstelling -
3 body
n. fysieke verschijning van persoon of dier, lichaam; lijf; blok; grote hoeveelheid, massa; groep (van mensen, dingen, ideeen, etc.); substantie; menselijk wezen[ boddie] 〈meervoud: bodies〉1 lichaam ⇒ romp, lijk4 〈 benaming voor〉 voornaamste deel ⇒ grootste/centrale deel, kern, meerderheid; schip 〈 van kerk〉; casco, carrosserie 〈 van auto〉; romp 〈 van vliegtuig〉; klankkast 〈 van instrument〉6 voorwerp ⇒ object, lichaam♦voorbeelden:keep body and soul together • in leven blijvena dead body • een lijkthey left in a body • ze vertrokken als één manheavenly bodies • hemellichamen7 a wine with a good body • een volle/rijke wijn
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский